Kroosjes, Kerspruimen, Spillingen en andere "primitieve" soorten
Een aantal pruimen staat dicht bij de botansiche pruimenrassen. Bekend zijn de kroosjes en kerspruimen, die in heel Europa verspreid zijn.
Kroosjes of St. Julienpruimen, Prunus Insititia is mogelijk de stamvader van onze pruimen. Het is een bladverliezende, middelgrote fruitboom of heester, die in het voorjaar – voordat de bladeren verschijnen - met witte, geurende bloemen bloeit en kleine, ronde, violette, iets hartvormige vruchten heeft vruchten draagt. De takken zijn gedoornd. De vruchten zijn er in allerlei kleuren. Waterig vruchtvlees met een flauwe smaak. Er zijn verschillende kleurvariëteiten ontstaan en ze verschillen in grootte, het gemeenschappelijke is de hartvorm van de vruchten. In de Betuwe werden rond 1900 drie soorten kroosjes onderscheiden worden, n.l. het vroege, rood Kroosjes, dat als vroege, bijna eerste soort enige waarde heeft en in tamelijk grote hoeveelheden voorkwam en lichte en donkere Engelsche kroozen. Gewoonlijk worden ze onrijp geplukt, waardoor ze beter transporteerbar waren en als jampruimen naar Engeland geëxporteerd. Kroosjespruimen werden ook ooit als onderstam voor perziken gebruikt.
Kerspruimen P. Cerasifera of P. Myrobolan werden gebruikt als onderstam of tussenstam.
Wereldwijd is de Myrobolan de meest gebruikte onderstam.
Van het in de Rassenlijsen genoemde kroosje Alto heb ik geen gegevens gevonden.
Een bijzondere soort is de Ziebartle of Zibarte (zie hieronder).
Een andere oude groep vormen de Spillingen, Prunus domestica. ssp. pomariorum:
De groei lijkt veel op die van de prunus insititia , al heeft deze soort geen dorens. Groenwitte bloesem . De vruchten groeien vaak paarsgewijs. De schil is gemakkelijk te verwijderen. De vruchten kunnen geel, rood of blauw zijn. De steen zit los. In het mediterrane gebeid zijn er meerdere cultivars ontwikkeld. Zoet waterig vruchtvlees. Vanwege het aroma worden ze vooral voor pruimenjenever gebruikt.
Vormt een middelgrote gezonde boom met steile open kroon. Vormt veel uitlopers.
Tenslotte zei vermeld de Prunus Cocomilia, een eetbare wilde pruim uit het Mediterrane gebied, die volgens sommige literatuur een van de stamvaders van de kwets is.
Blauwe Spilling |
|
Langwerpige kleine vrucht. Bij de steel iets spitser. Nauwelijks zichtbare naad, die soms in een rood stipje eindigt. De forse steel staat in een kleine holte. Taaie schil, donkerrood met blauw dauw. Geelgroen, sappig en zoet vruchtvlees. De steen zit bij volledige rijpheid los. Eind juli tot in augustus. Zware boom met smalle, langwerpige, donkergroene bladeren. |
Blauwe Wijnpruim |
|
|
Kleine ronde vrucht met een flauwe naad en een lange steel, die niet diep in de vrucht steekt. De dunne schil is taai, maar laat zich er gemakkelijk afstropen. Roodbruin tot donkerbruin, die door het lichte dauw blauwig lijkt. Geel geaderd vruchtvlees met een rinse wijnsmaak. De ronde steen zit vast. Vanaf begin september tot aan oktober rijpen de pruimpjes. Vooral geschikt als droog - en jampruim. Vrij grote boom met kleine bladeren en een platte kroon, die zeer rijk draagt.. NB. Ook Monsieur Hatif wordt vaak Blauwe Wijnpruim genoemd. |
Dubbele Gele Spilling |
|
Middelgrote eivormige scheve vrucht. Wasgeel met wit dauw. De steel zit bovenop en wat los, wat de pruim erg windgevoelig maakt. Geel, wat vast en zeer zoet vruchtvlees. De steen zit goed los. Middelsterke regelmatig dragende boom. Vanaf eind juli worden de vruchten gedurende een maand rijp.
|
Dubbele Rospruim syn Dubbele Paardenpruim |
|
|
Middelgrote tot grote rond-ovale vrucht, iets hartvormig, met diepe naad. Bleekrood, bij rijping donkerrode vrucht met paarse stippen en vlekken en blauw dauw. Zeer zacht, groengeel vruchtvlees, waterig, sappig, flauw zoet en wat rins. Flauwe smaak. Sterke groeier, werd uit wortelopslag voort gekweekt, die ook als onderstam dienden. Augustus. De Enkele Rospuim is identiek, maar gemiddeld wat kleiner. |
Dubbele Spilling |
|
Middelgrote, zeer langwerpige vrucht. Wasgeel. Zacht waterig vruchtvlees tamelijk aromatisch. Smaakt beter dan de Dubbele. Sterk groeiende boom. Werd door wortelopslag verspreid. September. De Gele Spilling smaakt beter. Sterk groeiende boom. September. |
Engelse Kroosjes |
|
Men onderscheidde de Engelsche Kroozen vroeger in twee ondersoorten, een lichte en een donkere. Kleine ronde geelrode tot rode vrucht. De lichte dragen veel beter en regelmatiger, doch de bomen waren "spoedig versleten", de donkere brengen daarentegen meer geld op. Krachtige steile en wilde groeier met zeer fijn hout, die overvloedig draagt. Stelt weinig eisen aan de grond, al voldoet ze prima op klei en zand bij voorkeur een beschutte standplaats. Eind juli - begin augustus. Mogelijk zijn het ondersoorten van het Gele Kroosje. Ze werden 'Engelse ' genoemd, omdat er bulkpartijen naar Engeland werden geëxporteerd. |
Enkele Rospruim syn Enkele Paardenpruim, of Kleine Rospruim, Petit Malotte |
|
|
Kleine witgele rond-hartvormige vrucht. Lijkt veel op de enkel Boerenwitte. Bleekrood, bij rijping donkerrode vrucht met paarse stippen en vlekken en blauw dauw. Zeer zacht, groengeel vruchtvlees, waterig, sappig, flauw zoet en wat rins. Flauwe smaak. Sterke groeier, werd uit opslag voort gekweekt, die ook als onderstam dienden. Lijkt veel op de Witte Kroosjespruim, maar heeft kortere steel. Werd ooit als onderstam gebruikt. |
Gele Spilling syn. Enkele Gele Spilling, Katalonische Spilling Spenling, Waspruim |
|
Al rond 1641 beschreven. Lijkt veel op een Mirabelle, maar is iets groter en meer langwerpig. Tamelijk kleine tot middelgrote, scheef langwerpige, vrucht, wat toegespitst bij de steel en met nauwelijks zichtbare naad. Kwetsvorm. Fraai donker kanariegeel met veel witte stippen en een dun wit dauw. Witgeel vruchtvlees, matig sappig en aangenaam zoet met wat rins. De steen laat los. Middelgrote, snel en overvloedig dragende boom, ook in slechte pruimenjaren. Stelt geen eisen aan grond en standplaats. Eind juli, begin augustus. Dessert en keuken. |
Groene Duivenhart syn. Coeur de Pigeon Verde | |
Middelgrote, hartvormige vrucht met een dunne naad en een vrij lange steel. Groen met een vaal dauw. Geel vast vruchtvlees, niet onaangenaam. Ruwe oneffen steen. |
Hondepruim syn Hundspflaume, Säupflaume |
|
|
Wild pruimpje , langwerpig geel, wit bedauwd. Niet geschikt als onderstam. kleine boom met kleine blaadjes. Half juli. Mogelijk een spillingenvariëteit |
Konfijte Kroos syn. konfijte Pruim |
|
|
In enkel 18 eeuwse boeken genoemd. Vrijwel rond, even groot als de Rode Kroos, maar bauwpaars. Zeer aromatisch. Slechte drager, Aanbevolen als leipruim tegen schuttingen |
Kriek syn. Krieche, Augustpflaume, Haferpflaume, Jakobspflaume, Julianspflaume, Zibarte |
|
Kleine ronde pruim, roodbruin tot zwart met blauw dauw. Week, zoet en sappig vruchtvlees, flauw. De ronde steen zit vast. Grote boom met gedoornde takken. Werd ooit gebruikt om er perziken mee op te enten. Mogelijk worden ze nu aangeduid met boerenblauwtjes,. De Haferpflaume uit middeneuropa is geel. |
Kroosje, blauw |
|
Kleine, langwerpige vrucht met dunne steel. Blauwe tot bij rijping bijna zwarte schil met wit dauw. Groengeel, fijn, zoet vruchtvlees. De steen laat los. Middelsterke groeier die goed draagt. Eind augustus. Werd ooit ook als onderstam gebruikt. |
Kroosje, Bont | |
Lijkt op het Rood kroosje, maar is meer gevlekt. |
Kroosje, geel |
|
Kleine ronde gele vrucht. Middelgrote tot grote boom, sterke groeier met brede dichte kroon en rechte takken. Veel lange rechte doorns. Vraagt goede kleigrond, anders te zwakke groei en klein slecht smakende vruchten. De steen zit vast. Augustus Als onderstam maar ook als dessertpruim gebruikt. |
Kroosje, paars syn. Cerisette |
|
Kleine, egaal ronde paarse vrucht. Twee keer zo groot als sleedoornvruchtjes. Paars met fijne witte puntjes. Lange steel. Werd vroeger als tussenstam gebruikt. Augustus |
Kroosje, Wit syn Cerisette | |
Lijkt spreken op de voorgaande, maar is geelwit. Vroeg. |
Laagstamde Pruim syn Prune Naine, Zwergpflaume, |
|
Kleine, langwerpige paarse pruim met lange steel. In een goede zomer prima van smaak, anders nogal flauw. Augustus Kleien boom met paarse loten en kleine lancetvormige bladeren |
Peloken syn Palokes |
|
Sleedoornachtige wilde pruim uit de omgeving van Palen en Strijtem (België), die in hagen groeide. De ronde blauwe vruchtjes zijn dubbel zo groot als die van de sleedoorn. Het is een van de weinige wilde pruimen, die groter is dan de sleedoorn. Alleen bruikbaar als keukenpruim. Veel bitterstoffen, daardoor niet geschikt voor dessert, maar wel voor pruimenjenever en jam. Rijptijd tussen half september en half oktober. Grotendeels verdwenen. Toen de Peloken verdween, droegen de Reine Claude Vertes in de streek aan merkelijk slechter. |
Prunus cocomilia |
|
Eetbare botanische pruim uit het Middellandse Zeegebied, volgens sommige literatuur een van de stamvaders van de kwets is. Gele vrucht. Kleine warrige boom. Zelfbestuiver. |
Sans Noyau |
|
Kleine kromme hoogronde vrucht, van boven wat breder. De steel staat in een vlakgedeelte zonder holte. Zwartblauw met licht dauw bedekt. Dikke schil is moeilijk los te trekken. Groengeel vast vruchtvlees, droog en flauw zoet. Zeer klein steentje: de kern van de steen licht er vaak los in. Eind augustus. Meer een curiositeit dan een waardevolle dessert- en keukenpruim. |
Sleepruim |
|
Wilde pruimensoort. Een van de grond af dicht vertakte doornachtige struik of kleine boom met ronde en blauwachtige steenvruchten, die een looistof met een wrange smaak bezitten. Ook vandaag nog maakt men van de sleedoornbessen warme dranken voor ijzige winteravonden, gelei, marmelade, likeur en wijn. Zij worden commercieel geoogst om er o.a. sleedoornlikeur van te maken. |
Trailblazer |
|
Sierpruim, behorend tot de Prunus Cerisifera, geïntroduceerd in 1952 . Middelgrote tot grote hoogronde vrucht, van onderen iets versmald. Rood vruchtvlees, sappig en zoet. Eetbaar en smakelijk. Kleine boom met paarsrode lange bladeren. Bloeit wit-roze. Augustus.
|
Wichters |
|
Er bestaat geen Nederlandse naam voor ''Wichters'.
Ze zijn kenmerkend voor de Friese Wouden en worden ook in aangrenzende
streken zoals het Groninger Westerkwartier aangetroffen. Ze behoren tot
de P. Insititiagroep. Eind augustus. |
Wit Kroosje syn. Cerisette Blanche, Vroege Witte |
|
Kleine, ronde, iets puntig toelopende vrucht. Witgele schil. Dunne lange steel. Wit, zacht vruchtvlees, sappig, aromatisch. De steen laat los. Goed groeiende boom die goed draagt. Juli. Werd vroeger als onderstam gebruikt. |
Ziebartle, syn Zibarte |
|
Wilde pruim, die vooral in Zuid-Duitsland voorkomt en veel als onderstam is gebruikt, ook bij ons. In Westerwolde Gr. is een grote groengele variëteit aangetroffen, die gebruikt was als onderstam. Meestal kleine kogelvormige, Reine Claude-achtige vruchten met lichte blos aan de zonzijde en duidelijk naad. Er zijn meerder variëteiten bekend die verschillen in grootte en kleur. Er zijn blauwe, gele en groengele bekend, die alle bij rijpheid een rode blos krijgen. De grootvruchtige groene variëteit wordt wel verward met de Grosse Gruene Reine Claude. Ook in Duitsland werd en wordt deze als onderstam gebruikt. Zacht sappig vruchtvlees. Licht bedauwd. De steen laat los. Dicht vertakte heester of kleine boom met veel dorens. Het is een van de weinige wilde pruimen, die groter is dan de sleedoorn. Alleen bruikbaar als keukenpruim. Veel bitterstoffen, daardoor niet geschikt voor dessert, maar wel voor pruimenjenever en jam. Rijptijd tussen half september en half oktober. |